top of page
Zoeken
Foto van schrijverBianca Van Roosbroeck

Ken jij Hannibal?

Bijgewerkt op: 15 aug. 2018



Casa Trasimonte is gelegen op de noordelijke heuvelflank van het Trasimeense meer, het op drie na grootste meer van Italië. Wie het prachtige landschap doorkruist en de mooi gelegen dorpjes bezoekt, zou niet vermoeden dat deze streek ooit het decor vormde voor één van de grootste historische veldslagen op het (thans) Europese continent. Het betreft de veldslag tussen Rome en Carthago in 217 voor Christus, met Hannibal (en zijn olifanten) als één van de hoofdrolspelers. Mogelijk verschansten de troepen zich ergens in de groene heuvels rond Casa Trasimonte of namen ze de voetweg die vertrekt vanuit Cortona richting Gosparini (wandelpad van 20 km. dat uitkomt aan het huidige restaurant Lo Scoiattolo, waar vandaag nog steeds een lekker everzwijntje gegeten kan worden). Dit is niet onwaarschijnlijk als we de elementen bij elkaar leggen die bekend zijn over deze historische gebeurtenis….


Vanaf de hellingen op de heuvelflank omheen het Trasimeense meer heeft men een uniek panoramisch uitzicht over de omgeving, precies zoals ook Hannibal dit overzicht over deze site moet ervaren hebben zo’n 2200 jaar geleden toen hij zijn troepenmacht hier aanschouwde op een mistige voormiddag kort voor de wereldberoemde veldslag van Trasimeno er werd uitgevochten, een slag die van uitzonderlijke betekenis is voor de militaire, economische, sociale en culturele ontwikkelingen in het Middellandse zeegebied. Vanop het terras van het huidige landhuis “Casa Trasimonte” waant men zich in de omgeving van het kamp van waaruit Hannibal vermoedelijk deze fase van zijn tactisch plan moet hebben voorbereid. De jarenlange strijd tussen Carthago en Roma werd er uiteindelijk in 217 voor Christus toch nog niet definitief beslist want er zou inderdaad nog een derde Punische oorlog moeten worden gevoerd, maar het was zeker een keerpunt en een hoogtepunt in een meer dan verbeten strijd, een hoogtepunt dat geen van de betrokken partijen zich op deze wijze op voorhand had kunnen voorstellen.



De meningen over wat er precies is gebeurd, lopen zoals steeds enigszins uit elkaar voor zover men de opeenvolgende feiten van list en verraad, van rechtvaardigheid of doortrapte miskenning, van feiten en fictie beschouwt vanuit het gezichtspunt van de Romeinen of van de Carthagers. Helemaal precies of geheel objectief zullen wij het daarom nooit kunnen reconstueren. De Amerikaanse historicus Harald Lamb (geboren in 1892 in New Jersey ) heeft het ooit met succes eerder vanuit het oogpunt van de Carthagers verhaald op grond van citaten van Polybius en men kan er niet naast kijken dat dit standpunt ook heel geloofwaardig klinkt.


De strijd om de macht in het Middellandse zeegebied werd in de tweede en derde eeuw voor Christus vooral uitgevochten door twee protagonisten met in hun kielzog nog een aantal andere volkeren die in de schaduw van de twee hoofdspelers de problematiek en de strijd om de macht nog aanzienlijk hebben vergroot. Het verloop van de zogenaamde Punische oorlogen is legendarisch en heeft in ruime mate mee beslist over de latere evolutie van gans Europa.


De veldslag tussen Rome en Carthago en hun respectievelijke medestanders die in 217 voor Christus in de omgeving van het “lagus Transimenus” werd beslecht heeft geen definitieve oplossing opgeleverd voor de machtsstrijd tussen Rome en Carthago die in 264 begonnen was en nog zou duren tot 146, hoewel de Carthagers er in 217 aan het Transimeense meer er toch bijna in gelukt waren Rome quasi definitief te verslaan.


De opkomst van de twee toenmalige grootmachten moet men als volgt in de tijdsomstandigheden kaderen. De Romeinen waren in volle expansie in Italië en putten hun grootste kracht uit de organisatie van hun landleger, de Feniciërs waren vooral een zeevarende mogendheid en beschikten niet alleen over een grote vloot maar ook over een eindeloos netwerk aan havens in het Midddellandse zeegebied van waaruit zij een enorme economische betekenis hadden opgebouwd en ook een enorme slagkracht kenden over het hele middellandse zeegebied. In het midden-oosten hadden zij de landstreek in de omgeving van het huidige Libanon in bezit en in het westen overheersten zij langs de hele Noord-Afrikaanse kust vanaf Carthago (omgeving van het huidige Tunis en toen nog Qart-Hadast of Karchedon genaamd) en van daaruit ook aan de hele zuidkust van Spanje, op de Balearen, Sardinië, Corsica en in het westen van Sicilië.


Zolang de Romeinen alleen hun expansiedrift botvierden in Italïe en Carthago en de Fenisiche landstreken ongemoeid lieten, hadden zij voor en onder elkaar een min of meer evenwichtig respect. Dat veranderde echter grondig toen er op Sicilïe een oorlog uitbrak tussen twee tot dan toe min of meer onafhankelijke mogendheden, namelijk Syracuse en de Mamertijnen. De gebieden van de Mamertijnen behoorden eerder tot het Fenisische kamp (Carthago) tot ze door Rome werden ingepikt; hetzelfde deed zich voor te Syracuse dat ook na vijandelijkheden naar Rome werd overgeheveld.

Wissselende successen deden zich voor aan beide kanten. In Afrika werden de Romeinen verpletterd en de Romeinse vloot ging er ten onder door storm en door het optreden van de Carthagers. Ook plunderden Hamilcar Barcas en zijn kapers de Italiaanse kust in 247, maar de eindoverwinning in de eerste Punische oorlog ging tenslotte toch naar Rome en in de vredesvoorwaarden werd Carthago gedwongen afstand te doen van west Sicilië en kreeg het ook nog een enorme schatting opgelegd.

Feiten genoeg om aan te nemen dat vanaf dan een diepe haat tussen Rome en Carthago is blijven sluimeren, die vanaf dan meteen ook de tweede Punische oorlog heeft aangescherpt, ditmaal onder leiding van Hannibal.


In de aanvang van zijn boek over de Punische oorlogen stelde Titus Livius dan ook dat hij het in zijn navolgende hoofdstukken zou hebben over de meest gedenkwaardige oorlog van alle oorlogen die ooit gevoerd werden, namelijk diegene die de Carthagers onder leiding van Hannibal met het Romeinse volk uitvochten. Dan merkt hij op dat volgens hem nooit staten en volkeren die rijker aan hulpmiddelen waren de wapens tegen elkaar hebben opgenomen weliswaar niet met een nieuwe techniek maar wel met één die al beproefd was in de eerste Punische oorlog. En zegt hij: de krijgskans was zo wisselvallig en de oorlog zo onzeker dat zij die het dichtst bij de ondergang waren, uiteindelijk toch nog – op welke wijze dan ook - overwonnen hebben.


Polybius stelde het anders want hij zocht het blijkbaar vooral bij de trots en de zin op wraak van Hannibal en de Carthagers omdat “deze meenden dat de overwonnenen hoogmoedig en schraapzuchtig overheerst werden” (Livius) en daarom zei Polybius : “Slechts één man en slechts de gedachten van één man, die van Hannibal, waren oorzaak van alles wat zowel met de Romeinen als met de Carthagers gebeurde”.


De op het einde van de eerste Punische oorlog ( 241 v. Chr.) aan de Carthagers opgelegde vredesvoorwaarden en schattingen werden door de Carthagers hoe dan ook zo onrechtvaardig gevonden dat naar verluidt Hannibal reeds als kind voor zijn vader de dure eed zou gezworen hebben om dit aangedane onrecht te wreken.


Het verlies van Sicilië en Sardinië (dat werd bezet toen Carthago in eigen land moeilijkheden had) kwelde Hannibal uitzonderlijk en niet alleen omdat hij een geweldige trots had maar ook een diepgaande haat had ontwikkeld. Hij was immers van mening dat Sicilië ontruimd was door een te snelle wanhoop over de toestand en dat Sardinië tijdens de oorlog in Afrika valselijk ontroofd was door het toepassen van een onvergeeflijke list door de Romeinen die hen bovendien vanaf dan ook nog een totaal onrechtvaardige schatting hadden opgelegd.

Zo begon de tweede Punische oorlog merkwaardig genoeg aan de Spaanse oostkust met het beleg van Saguntum (traditioneel eerder behorend tot de Romeinse invloedsfeer) om van daaruit eerst de Spaanse Romeinse nederzettingen uit te schakelen, vervolgens die van Zuid Frankrijk om dan geheel onverwacht vanuit de Gallische gebieden over de Alpen Italië vanuit het noorden aan te vallen.

Het was een helse tocht. Vooral de overtocht over de Alpen die Titus Livius heeft beschreven in zijn kapittel 37 moet in die tijd grandioos, gevaarlijk en uiterst exceptioneel zijn geweest want nooit eerder was zoiets ondernomen. Hierna een kleine passage uit zijn heroïsch verhaal :


“Nadat de lastdieren en de mannen zich tevergeefs hadden uitgeput sloeg men op die hoogte een kamp op nadat men met zeer veel moeite de plaats daartoe had gezuiverd ; zoveel sneeuw was er nog weg te graven en weg te brengen.

Om van daaraf een bergpad te maken op een plek waar dat misschien kon werden er eerst verkenners heen gestuurd. Omdat er een rotsblok moest uitgehouwen worden, maakten de soldaten die erheen gezonden waren een geweldige hoop hout klaar. Nadat er gigantische bomen uit de omtrek waren geveld en van hun wortels waren ontdaan, maakten zij daar ook een enorme brandstapel mee en staken die in brand toen er een sterke wind opstak en zij maakten de harde rots ook zachter door er azijn op te gieten.

Zo maakten ze ook de rots, nadat daar het vuur was uitgedroogd, met ijzeren werktuigen begaanbaar. Zij verminderden de hellingen door kleine bochten aan te leggen, zodat niet alleen de lastdieren, maar ook de olifanten naar beneden konden geleid worden.

Zij brachten vier dagen door in de omgeving van dat pad tussen de rotsen, terwijl de lastdieren er bijna van honger omkwamen, want de bergtoppen zijn daar kaal en indien er al iets eetbaars was, was het bedekt door de sneeuwvelden.

Na de lagergelegen bergtoppen, volgden er valleien, zonnige heuvels, beken die nog dicht bij wouden waren gelegen en volgde er uiteindelijk ook een bodemgesteldheid die voor menselijke bewoning meer geschikt was.

Vandaar werden de lastdieren naar de weiden gezonden en werd er rust gegeven aan de manschappen die eindeloos uitgeput waren om ze zo terug op krachten te laten komen. Vandaar trok men in drie dagen naar de vlakte via glooiiende wegen en met gemakkelijker te bereiken plaatsen. Het waren ook plekken waar de zeden van hun inwoners reeds zachter waren.

In grote lijnen kwam Hannibal zo in Italië aan de vijfde maand na zijn vertrek uit Carthago Nova ( aan de oostkust van Spanje ) zoals enkele schrijvers vermeldden, nadat ze daarbij in vijftien dagen de Alpen waren overgestoken.” Titus Livius, kap. 37-38


Merkwaardig is nu wel dat men in Rome uiteindelijk ook pas in 218 in de senaat tot het besluit was gekomen om hulp naar Spanje te sturen omdat men toch wel eindelijk dacht dat men het te Saguntum alleen misschien niet zou redden. Saguntum was echter onmiddellijk onder de Carthaagse krijgsmacht gezwicht en Hannibal zelf was er niet gebleven maar integendeel met zijn leger direct verder getrokken naar het noorden, waar het onderweg nog aangroeide. De tactiek van Hannibal was totaal anders dan men gedacht had. Hij wou vooral eerst Rome aanpakken en verzwakken door de bondgenoten van Rome los te weken. Het was schrikken natuurlijk toen de Romeinen in 217 hoopvol zaten te wachten op een bericht uit Spanje dat de Carthagers er overwonnen zouden zijn toen er in Rome plots een totaal andere tijding kwam uit het noorden. Harold Lamb die het ware verhaal vanuit Carthaags gezichtspunt heeft ontleed vatte het als volgt samen : “Wilde bergbewoners, nog sidderend van angst, vertelden hoe honderdduizenden bruine mannen, vergezeld van vreemde beesten elk wel zo groot als een huis, plotseling opgedoken waren tussen de sneeuwwolken in de oude bergpas der Graische Alpen, waarlangs Hercules duizend jaar vroeger de runderen van Geryones gedreven had, op zijn weg van Spanje naar Griekenland. Weldra vertoonde zich een eindeloze stroom van uitgeputte vluchtelingen voor de poorten van Rome, smekend om hulp. Zij vertelden meer bijzonderheden omtrent deze inval. Hannibal, de zoon van Hamilcar, was met 50000 soldaten, 900 ruiters en 37 olifanten de Pyreneeën overgestoken”.

Nadat Hannibal met zijn intussen fel aangegroeide leger de Alpen al had verlaten – waarschijnlijk is hij over de kleine Sint-Bernarduspas getrokken - en er ook nog Gallische stammen waren aangesloten, namen zij eerst een rustpauze in een lager gelegen gebied, met het oog ook op een reorganisatie waarna zij opnieuw zuidwaarts verder trokken, eerst naar de Po-vlakte en dan naar andere lager gelegen vlakten op heuvelachtig terrein.


De indrukwekkende onverwachte intocht van Hannibal, versterkt met soldaten van andere volksstammen vanuit het noorden had uiteraard de bedoeling om Rome van daaruit eerder noord-oostwaarts aan te vallen. De senaat in Rome was daardoor geheel ontredderd want dat was op die wijze nog nooit gebeurd. Bovendien waren er ook net nieuwe consuls aangesteld met minder ervaring of tenminste van die aard waarvan niet wist hoe zij de zaak zouden aanpakken en of zij dat eventueel niet al te eigenzinnig zouden doorzetten? Twee legioenen hadden zij in de streek ter beschikking of konden nog relatief snel worden uitgerust en ingezet. Eén daarvan lag in de vlakte westwaarts van de door Hannibal gevolgde route, in een legerkamp in rust in de buurt van Arezzo en stond onder het rechtstreeks bevel van de nieuw gekozen consul Gaius Flaminius, een plebeier door het volk gekozen om de ongelukkige of enigszins tragische Sempronius op te volgen. Een tweede legioen stond onder leiding van een andere consul, namelijk Servilius, en bevond zich in Rimini aan de Adriatische kust.

Hun gemeenschappelijk plan zou er in bestaan Hannibal in de val te lokken door hem op zijn route naar het zuiden zowel vanuit het westen (Arezzo – Cortona) aan te vallen en op te jagen en hem ondertussen ook vanuit het oosten (Rimini) voorbij te snellen om hem zo tussen de twee Romeinse legioenen in te sluiten zodat er op vlak terrein geen ontsnappen mogelijk zou zijn. Hannibal zou in dat geval op een vlak terrein in het gevolgde dal geprangd zitten tussen twee legioenen in die dan gemakkelijk zouden kunnen overheersen in een reeds meermaals beproefde rigoureuze gesloten opstelling. Men nam aan dat dit waarschijnlijk in het dal van de nieuwe Via Flaminia kon uitgevoerd worden, een weg die eerder nog door consul Gaius Flaminius in zijn vroegere functie was aangelegd. Die kende de streek dus zeer goed. De weg loopt van Cortona naar het Trasimeense meer. Men had uitgerekend dat Hannibal zich waarschijnlijk daar op die route zou bevinden op het moment dat de Romeinse legioenen zich daar vanuit het noorden en het zuiden zouden tegemoet komen en zo Hannibal dus onontkoombaar en nietsvermoedend zouden kunnen uitschakelen.


Hannibal zou Hannibal niet geweest zijn als hij die val niet onmiddellijk had doorzien. Hij speelde het “spel” gedeeltelijk mee. De weg loopt daar langs het meer. Aan de noordzijde ligt een reeks heuvels, rotsachtig met olijfbomen en kreupelhout en een redelijk dichte begroeiing. Tegen valavond gaf Hannibal het grootste deel van zijn troepen de opdracht om zich ongemerkt in de heuvels aan de noordzijde (omgeving Tuoro sul Trasimeno – Gosparini) te verbergen. Een groep speerwerpers bleef de route nog een klein stukje vervolgen, gedekt door de Numidiërs die dat altijd deden en op elkaar ingespeeld waren. Het was duidelijk dat op die manier de Romeinen nog steeds konden geloven dat ze in de ochtend van de volgende dag – zodra het licht werd - de Carthagers in de tang zouden kunnen nemen.


Helaas, al zeer vroeg de volgende morgen vertrok het leger van Flaminius, (zo’n 40.000 man sterk) om zo kort mogelijk de Carthagers op de hielen te zitten om ze recht op het tweede leger van Servilius na te jagen. Toen ze echter aan het Trasimeense meer uitkwamen leek het echter wel of Hannibal plots in rook was opgegaan. Toen ze voldoende doortrokken om ze achterna te zitten en de weg reeds geheel voor de heuvels en naast het water liep kregen ze echter de schrik van hun leven te verwerken. In de vroege ochtend in zomer hangt er over het meer soms een dichte quasi ondoordringbare mist die pas optrekt in de late voormiddag. Uit het niets werd het legioen onder een pijlen- en sperenregen aangevallen vanaf de hellingen van het bos. Langs het meer zat het hele legioen gevangen door de verdoken krijgers op de hellingflanken aan de ene kant en het meer aan de andere kant. De voorzijde werd aangepakt door de Numidiërs en de speerwerpers en de ruiterij van Hannibal viel aan langs de rugzijde vanuit een verdoken dalweg. Reken bij deze hel nog het plotse gekrijs en lawaai en de hel die losbrak toen er ook nog 37 olifanten werden losgelaten en het inferno voor de Romeinen was totaal. In feite waren de Romeinen in hun eigen val gelopen.


De slag aan het Trasimeense meer werd uitgevochten op 20 juni 217 voor Christus vroeg in de ochtend bij een dichte mist die slechts langzaam optrok zoals dat daar op warme dagen niet uitzonderlijk is. De slag was al beëindigd om 10 uur ’s morgens. Menig Romein die er aan deelnam heeft waarschijnlijk nauwelijks beseft wat er precies is gebeurd. Of er ook geweest zijn die nog een olifant hebben gezien is moeilijk uit maken want dit feit wordt op deze plek in het verhaal niet vermeld. Wel waren ere vele getuigen die volhielden dat zij geloofden dat er op dat moment een aardbeving zou hebben plaatsgehad. . Voor de Romeinen was het net geen totale vernietiging maar wel een kolossale vernedering en afstraffing. Het einde van de tweede Punische oorlog was het nog niet. De slag van Cannae op 2 augustus 216 v. Chr. zou weldra volgen en ook daar werden de Romeinen zo goed als volledig verslagen. Cannae ligt in Puglia en er sneuvelden volgens de verslagen op één dag 50.000 Romeinen met hun bondgenoten.


Nog vele veldslagen zouden volgen. Hannibal heeft Rome uiteindelijk nooit belegerd. Mogelijk had hij toen al andere prioriteiten en waarschijnlijk had hij in Italïë zelf onvoldoende bondgenoten. Een zware slag werd hem toegebracht toen in 207 het leger van zijn broer werd onderschept en vernietigd. Enkele jaren later moest hij dringend Carthago zelf gaan ondersteunen toen de Romeinen in Afrika verder optrokken. Zo moest hij zelf Italië wel verlaten. Nog was zijn rol niet geheel uitgespeeld want hij werd adviseur van Antiochus de Grote, die hem asiel verleende, tot die het ook moest opgeven. (In 187 werd Antiochus bij de plundering van een tempel door omwonenden gedood). Toen vluchtte Hannibal naar Bithynia, een streek aan de noordkust van Klein Azië aan de Bosporos maar toen de Romeinen zijn uitlevering eisten pleegde hij in 183 v. Chr. zelfmoord. Vermoedelijk is zijn graf te vinden in een crypte bij het Turkse dorp Gebze.


Hannibal heeft in elk geval zijn sporen nagelaten in de streek. Men vindt er monumenten die herinneren aan de strijd, men heeft er overblijfselen van gesneuvelde soldaten teruggevonden. Ook straatnamen, bars en zelfs vastgoedmakelaars refereren aan de naam Hannibal. Maar voor het overige is de omgeving van het Trasimeense meer vooral een zee van rust, natuur en cultuur. Het meer zelf kleurt elke dag anders. En soms in de vroege ochtend is er een beetje mist, maar tegen de tijd dat koffie gedronken wordt, is deze al opgeklaard en begint een mooie nieuwe dag.


Rutger Tijs


Zie ook



Comments


bottom of page